Sprookjesboek
Proloog
Lang geleden was het heel onrustig in het gebied dat wij nu Limburg noemen.
Limburg was toen nog één grote lappendeken van allemaal kleine en grotere gebieden die eigenlijk niet met elkaar verbonden waren. Italiaanse wolven,
Spaanse stieren en Franse hanen maakten de Limburgse straten onveilig.
In dat onrustige landschap, daar woont Lei.
Lei is een beetje een vreemde leeuw, want Lei is geboren met niet één, maar twee staarten.
Als Lei het in zijn leeuwenstaart krijgt dan is hij het ene moment zo lief als een welpje en het volgende moment laat hij zijn scherpe leeuwenklauwen zien. Iedereen is daarom extra op zijn hoede bij die wispelturige Lei.
Op een dag krijgt die gekke Lei een idee. Hij wil de baas worden over die lappendeken van gebieden. Hij besluit daarom een rivier te laten graven van het zuidelijkste puntje tot aan het hoogste noorden van de provincie. Die rivier, die zal hij de Maas noemen.
Wat zullen de mensen hem dankbaar zijn! Boeren zullen hun akkers langs de vruchtbare oevers kunnen bouwen en handelaren zullen hun spulletjes gemakkelijk over het water kunnen vervoeren. Er zal voedsel en werk zijn voor alle inwoners van zijn Limburg. Wat zullen de mensen blij zijn als ik al dat goeds voor hen regel, denkt de ijdele Lei bij zichzelf.
Ik weet zeker dat ze zó dankbaar zullen zijn dat ze mij tot hun koning, de baas van Limburg, zullen kronen.
Maar zo’n grote klus kan een leeuw natuurlijk niet in z’n eentje klaren. Daarom schakelt hij de hulp in van een reusachtig gezelschap. Valuas en Guntrud komen uit Venlo en Sjtufke komt uit Roermond. Gigantius, Pieke en Ingel komen helemaal uit Maastricht en nemen ook Lucius mee uit Heerlen. De reuzen van Limburg komen Lei te hulp, in ruil voor een mooi, groot reuzenhuis, voor henzelf én voor hun vier huisdraken.
Lei, die op dat moment zijn goede staart in de lucht heeft, vindt het een heel goed plan.
“In het Echterbosch tussen Echt, Montfort en Posterholt ligt een stuk grond met daarop een mooi reuzenhuis”, zegt Lei poeslief. “Dat mogen jullie van mij hebben, in ruil voor al dat harde werk.”
“Afspraak!”, buldert de stem van Valuas, terwijl hij Lei zijn poot schudt.
Over reuzen moet je één ding weten. Reuzen, dat zijn geen praters. Sterker nog ze hebben een hekel aan praatjesmakers, babbelkonten en kletskousen.
Zwijgend begint het gezelschap, zoals afgesproken, aan het graven van de Maas. Ze beginnen in het zuiden bij het dorpje Eijsden en graven langzaam omhoog langs steden als Maastricht, Roermond en Venlo.
Eigenlijk hebben de reuzen hun twijfels bij die gekke leeuw met zijn twee staarten. Die Lei, die vertrouwen ze niet helemaal. Daarom bedenken de reuzen van Limburg een slim plannetje.
Ze maken een landkaart van de Maas en van alle grond daaromheen. Ze knippen die als een puzzel in eenendertig stukjes. Elk stuk noemen ze een gemeente en in élke gemeente verstoppen ze een schatkist met daarin iedere keer één puzzelstuk. Alleen met alle puzzelstukken samen kan die gekke Lei de schatkamer openen waarin de kroon voor de koning van Limburg ligt opgeslagen. Maar daarvoor moet hij eerst álle eenendertig schatkisten vinden. Zo weten de reuzen zeker dat Lei hen niet zal bedonderen.
Sjtufke, het enige reuzenkind van het gezelschap, vindt al dat graven en harde werk maar wat saai. Sjtufke is anders dan alle serieuze, grote mensenreuzen. Hij vindt het namelijk heerlijk om te fantaseren en te dromen. Samen met Frens, het goudgele trekkershondje van het reuzengezelschap, wil hij het allerliefste de hele dag avonturen beleven.
Sjufke vindt het maar wat fijn om bij Frens te zijn. Hij heeft altijd wel iets te vertellen. Het is Frens zijn taak om elke dag boodschappen voor de reuzen te doen en zijn magische zadeltassen te vullen met melk, brood en groenten. Onderweg beleeft het trekkershondje altijd van alles. Avonden aan een stuk zitten de praatgrage Frens en Sjtufke dan ook samen te dromen.
Ze fantaseren over hoe het zou zijn om samen de grote wijde wereld in te trekken. Tot grote irritatie van de andere reuzen, want die willen liever dat het stil is.
Na een dag hard werken, zitten Sjtufke en Frens weer weg te dromen bij de dansende vlammen van het kampvuur. Het tweetal schrikt plotseling op als er met veel gefladder een kleurrijke vogel in de grote eikenboom naast hen landt.
“Een kraai!”, gilt Sjtufke enthousiast uit.
“Stilte!”, dondert de stem van Gigantius over de vlakte.
“Dat is geen kraai,” fluistert Frens zijn vriend toe, “dat is een vuurvogel.”
“Een vuurvogel?!”, zegt Sjtufke net iets te hard. “Wat is dat voor een dier?”
Nu is de maat vol voor de geïrriteerde Valuas.
“Wat hebben wij afgesproken over al dat gebabbel?”, buldert hij Sjtufke en Frens toe.
Ook Guntrud is het meer dan zat.
“Huisarrest voor jullie allebei!”, moppert ze. “Ik wil jullie kwebbelkousen de komende tijd niet meer buiten jullie tent zien!”
Dagenlang zitten Sjtufke het reuzenkind en Frens de trekkershond voor straf in hun tent. Terwijl ze alleen nog maar kunnen dromen van die spannende wereld daarbuiten…
Eindelijk is de dag aangebroken dat al het zware werk er voor de reuzen van Limburg op zit.
De Maas is klaar!
Guntrud kleurt nog de laatste vlakjes op de landkaart in.
“Nu weet iedereen hoe de Maas loopt en Limburg eruitziet”, zegt de reuzin tevreden.
Moe keren de reuzen terug naar Lei om hem de landkaart te overhandigen en om hun eigen stukje grond met reuzenhuis te vragen. Maar dan hoort reuzenleider Valuas tot zijn schrik dat Lei gelogen heeft. Hun mooie reuzenhuis in het Echterbosch blijkt niet meer dan een grote kuil in de grond te zijn. Wat zijn de reuzen boos!
“Als jullie de Maas verbinden met de rivieren Rijn en Schelde, dan beloof ik dat ik een heel mooi reuzenhuis voor jullie bouw”, zegt de hebberige Lei. Die alleen maar méér en méér grond en rijkdom voor zijn koninkrijk wil. “Fossa Eugeniana noem ik het”, zegt de leeuw trots, terwijl hij hebberig in zijn poten wrijft.
“Dat was niet de afspraak!”, briest Valuas, maar Lei die luistert niet. Zijn lelijke staart steekt hoog in de lucht. “Als jullie niet doen wat ik zeg, dan krijgen jullie geen reuzenhuis in mijn mooie Limburg”, zegt de leeuw.
“Wij steken geen schop meer in de grond”, bijt Valuas de arrogante Lei toe. “Wij willen dat jij je belofte nakomt. Wij hebben de Maas gegraven, nu willen wij onze grond en ons reuzenhuis!” Maar Lei, die houdt voet bij stuk.
“Eerst graven, dan zorg ik voor jullie reuzenhuis.”
Boos grist de grote Gigantius de prachtige landkaart uit handen van Guntrud en steekt die voor de ogen van Lei in brand.
“Jij zult nooit koning van Limburg worden, Lei!”, briest hij witheet. “Ik heb zojuist de enige landkaart voor je ogen verbrand. Zonder die kaart zal jij nooit je weg naar de schatkamer met de kroon vinden.”
“Wachters!”, gilt Lei.
De grote reuzen staan op hun benen te beven als ze ingesloten worden door een dreigende roedel wolven.
“Neem ze gevangen!”, schalt de stem van Lei. “En laat ze pas vrij op moment dat ík de kroon van Limburg draag.”
Eén voor één worden de reuzen gearresteerd en gevangen gezet. Allemaal, behalve één…
want Sjtufke het reuzenkind zit samen met zijn maatje Frens met huisarrest in zijn tent.
De vuurvogel, die hoog in de boom heeft gehoord wat die gemene Lei allemaal heeft gezegd, bedenkt zich geen moment. Hij moet Stjufke en Frens waarschuwen! Zo snel als hij kan, vliegt hij naar het reuzenkamp en begint zachtjes tegen de bast van een oude eikenboom te tikken.
Sjtufke kijkt voorzichtig door de spleetjes van zijn tent naar buiten. “
De reuzen zijn in groot gevaar, volg mij nu maar”, zingt de mooie vuurvogel zacht.
Heeft Sjtufke dat goed gehoord? Ook Frens spitst zijn oren.
“De reuzen zijn in groot gevaar, volg mij nu maar”, horen ze weer hoog en zacht.
“De reuzen zijn in gevaar!”, roept Frens. “Kom op, Sjtufke, we moeten iets doen.”
Snel ritst het tweetal hun tent open en holt achter de vuurvogel aan het donkere bos in.
Na uren vliegen landt de vuurvogel eindelijk bij een piepklein elfenhuisje aan een gigantisch meer midden in het donkere bos. Dan opent de vuurvogel zijn snavel.
“De reuzen van Limburg zijn gevangen genomen door Lei de leeuw”, zegt het prachtige dier, terwijl het zijn veren schudt. “Ga op zoek naar de schatten die de reuzen hebben verstopt en neem de puzzelstukken mee terug. Alleen dan kunnen we ervoor zorgen dat de reuzen weer vrijkomen.”
Sjtufke en Frens geloven hun oren niet. Schatten zoeken? Puzzelstukken? Het tweetal begrijpt er niets van. Maar de vuurvogel houdt zijn snavel op elkaar. Hij schudt zich nog een laatste keer goed uit en steekt dan zijn hoofd moe in zijn veren.
Net als Sjtufke en Frens het op willen geven gaat het piepkleine deurtje van het elfenhuisje krakend open. Voor hen staat een nerveus, klein dametje.
“Zijn de reuzen van Limburg in gevaar?”, vraagt ze met een trillende stem.
Sjtufke en Frens knikken.
“Klopt”, zegt het tweetal in koor.
“Ik wist dat ze Lei niet moesten vertrouwen”, mompelt het kleine dametje. “Gelukkig heeft de vuurvogel jullie naar mij gebracht. Geen tijd te verliezen,” zegt ze nerveus, “we moeten een toverkaart maken, die ons naar alle eenendertig schatten zal brengen.”
Frens en Sjtufke kijken het dametje met grote ogen aan.
“Kun jij dat? Kun jij toveren?”
Maar Lucie het elfenvrouwtje antwoordt niet. Ze is driftig in de weer met een leeg inktpotje en een oude perkamentrol.
“Geef me aarde van alle soort,” bromt het elfenvrouwtje, “zodat er licht gloort.”
Verbaasd kijken Frens en Sjtufke elkaar aan.
“Wat?”, vragen ze vertwijfeld.
“Geef me aarde van alle soort, zodat er licht gloort”, herhaalt het elfenvrouwtje.
Weer wisselen Frens en Sjtufke een vertwijfelde blik.
Dan is het geduld van het elfenvrouwtje op.
“Trek je schoenen uit, reuzenkind!”, beveelt ze Sjtufke.
Met een handige beweging schraapt ze een paar flinke aardkluiten onder de schoenen van Sjtufke vandaan. Ze loopt naar het meer en vult haar inktpotje met water.
Zacht laat ze er wat kluitjes löss, klei en zand in vallen die ze onder de schoenen van Sjtufke vandaan heeft weten te krijgen. Dan begint het inktpotje plotseling te gloeien als een gloeilamp. Als het drietal wat gewend is aan het felle licht, rolt het elfenvrouwtje het perkament uit. Ze raapt een van de gevallen veren onder de slapende vuurvogel van de grond. Behendig doopt ze de veer in het inktpotje.
Met gesloten ogen mompelt ze zelfverzekerd haar magische toverspreuk “Arcanus Monstrare…” waarna ze de punt van de veer op het papier zet. Als vanzelf begint de veer vlijtig te tekenen en te schrijven, maar niet in inkt… in licht!
Tot de verbazing van Sjtufke en Frens ligt voor hen plotseling een lichtgevende landkaart van Limburg, mét daarop eenendertig piepkleine schatkistjes getekend.
“Wauw… een schatkaart!” Sjtufke en Frens kijken vol verbazing hun ogen uit.
“Kom op! Geen tijd te verliezen,” zegt het elfenvrouwtje, “we moeten de reuzen van Limburg zo snel mogelijk vrij zien te krijgen! Volg mij, leg jullie linkerhand op die van mij op de schatkaart. Zo kunnen we samen de eenendertig schatten van Limburg gaan zoeken.”
Sjtufke en Frens twijfelen geen moment aan de wijze woorden van elfenvrouwtje Lucie.
Ze wisselen samen nog een vluchtige blik en leggen dan zonder twijfel een linkerhand en een linkerpoot op het piepkleine handje van Lucie. Lichtstralen schieten door het donkere bos als hun lichamen zich in rap tempo vullen met goudgele stralen.
“Sjtufke, je lijkt wel een gloeiworm!”, grinnikt Frens.
Zo snel als het licht uit de magische schatkaart kwam, zo snel verdwijnt het nu weer terug erin.
Als een slurpende draaikolk zuigt het licht ons drietal in de magische schatkaart.
Als een échte teletijdmachine slokt de kaart onze vrienden op, om ze vervolgens in eenendertig Limburgse gemeenten weer uit te spuwen. Zou het onze vrienden lukken om alle schatten op tijd te vinden? De zoektocht naar de schat van Limburg is begonnen…
Epiloog
Zwoesj… met grote snelheid vliegen Sjtufke het reuzenkind, Frens de trekkershond en Lucie het elfenvrouwtje voor de allerlaatste keer uit de magische landkaart. Tollend komt het drietal tot stilstand in het donkere hol van Lei de leeuw.
“Zo, zo…,” klinkt de lage stem van Lei, “zijn jullie daar eindelijk? Wat heeft dát lang geduurd, zeg!”
Sjtufke, Frens en Lucie schrikken zich een hoedje.
Als de magische schatkaart ze naar het hol van Lei heeft gebracht, dan moet dat betekenen dat onze vrienden álle eenendertig schatten en puzzelstukken hebben gevonden. Hun avonturen zitten erop.
“Kom zitten”, zegt Lei poeslief met zijn vriendelijke staart hoog in de lucht. “Neem wat te eten en te drinken en warm jullie aan het warme haardvuur.”
Dat laten onze vrienden zich geen twee keer zeggen. Na al die avonturen lusten ze wel wat. Ze eten en drinken, totdat hun buiken zo rond zijn als tonnetjes. Maar dan kunnen ze toch écht niet meer om hun grote taak heen.
Voorzichtig opent Frens zijn magische zadeltassen en tovert daar de eenendertig houten puzzelstukken uit, die hij voorzichtig één voor één op de vloer legt. Verdrietig kijken onze vrienden elkaar aan. Wat zou het fijn zijn als de reuzen van Limburg weer vrij zijn, maar wat zullen ze elkaar en al die avonturen gaan missen. Het was eigenlijk toch wel heel erg leuk.
Lei is inmiddels driftig aan het schuiven met de puzzelstukken. Hij kan niet wachten totdat hij de puzzel heeft opgelost en koning van Limburg zal zijn. Onze vrienden kijken stilletjes toe hoe de puzzelstukken van links naar rechts en van boven naar beneden schuiven.
Zou Lei de reuzen wel vrijlaten als de puzzel is opgelost?, denkt Sjtufke het reuzenkind.
Hij twijfelt, want Lei heeft al een keer eerder tegen hen gelogen.
“Wwraahhw!”, brult Lei plotseling.
Zijn lelijke staart staat rechtovereind, terwijl hij boos de puzzelstukken op de grond smijt.
“Het lukt me niet! Ik kan het niet…”, brult Lei, terwijl hij boos om zich heen kijkt. “Ik loof een beloning uit aan degene die het lukt om de puzzel in elkaar te zetten,” zegt hij dan, “iedereen mag meedoen. Degene die het lukt, die mag zich voor de rest van zijn leven ‘Ridder in de Orde van de Lei’ noemen”, snuift de leeuw. “Je krijgt dan de rest van je leven alles wat je hartje maar begeert.”
Het nieuws gaat als een lopend vuurtje door heel Limburg. Maar wat er ook gebeurt en wie het ook probeert, niemand lukt het om de puzzel op de juiste wijze in elkaar te steken. Radeloos roept Lei nog één keer de hulp in van onze vrienden. Lucie zwaait driftig met haar lindenhouten toverstafje, maar meer dan een doffe poef lijkt er niet in te zitten. Haastig bladert ze in een van haar grote boeken, op zoek naar een oplossing. Ze rekent en ze telt, maar zelfs onze slimme Lucie lukt het niet om de puzzelstukken op de juiste manier neer te leggen. Frens kijkt zenuwachtig toe. Hij begrijpt er geen snars van hoe al die stukjes ooit in elkaar zouden moeten passen.
Sjtufke zit al die tijd stil in een hoekje toe te kijken. Als kip zonder kop hollen mensen en dieren door elkaar heen, allemaal op zoek naar die éne oplossing. Deze doet dit, die doet dat, en iedereen praat hard door elkaar heen. Ppff, wat een druktemakers denkt ons reuzenkind. Sjtufke, nee die houdt daar niet van. Ook al is Sjtufke heel avontuurlijk voor een reus, toch houdt hij net als alle reuzen ook van een beetje rust.
Stilletjes staat hij op van zijn stoel en kijkt naar de grote schijf in de muur waar de puzzelstukken in zouden moeten passen. Alleen als ze er op de juiste wijze ingaan, zal de deur naar de schatkamer opengaan. Zachtjes gaat Sjtufke met zijn vingers over de prachtige symbolen in de steen, als hij plotseling een vreemde glans ziet oplichten. Heeft hij dat goed gezien? Nog één keer wrijft hij zachtjes over de steen, wéér komt die mysterieuze glans tevoorschijn. Sjtufke begrijpt er niets van. Hij legt een van zijn grote reuzenhanden op de steen, drukt zachtjes en dan: klak!
Ja hoor, tot ieders verbazing zwaait de deur met een grote boog open.
De deur naar de schatkamer, die blijkt helemaal nooit op slot te zijn geweest!
De kroon ligt al die tijd al recht voor Lei zijn neus.
Al die tijd was Lei verblind door het idee dat alles wat hij nodig had van ver moest komen. Het was nooit bij hem opgekomen dat alles wat hij eigenlijk écht nodig had, al die tijd al dicht bij hem was.
Met open mond kijkt hij naar de prachtige, glimmende kroon voor zijn neus. Lucie gaat voorzichtig naast hem staan.
“Zoek het geluk niet buiten jezelf. Luister naar je mooie, pluizige staart, Lei”, fluistert het kleine, wijze dametje. “Er zit al die tijd al een heel goede koning in je. Jij hebt die kroon helemaal niet nodig om koning te kunnen zijn.”
Lei kan zijn ogen maar niet van het mooie ding afhouden. Ik wil koning zijn en een koning draagt een kroon, denkt de grote leeuw, terwijl hij voorzichtig een poot naar de glinsterende edelstenen op de kroon uitsteekt.
Lucie zucht.
“Als jij de reuzen van Limburg vrijlaat, dan help ik je om jouw lelijke staart onder controle te krijgen. We hebben allemaal een mooie en een lelijke staart, het is aan ons welke van de twee we in de lucht steken”, zegt ze wijs. “Ik beloof je dat ik je met je lelijke staart help, als jij de reuzen van Limburg vrijlaat.”
Lei twijfelt. Zou Lucie wel de waarheid spreken? Zou ze hem écht willen helpen? Waarom zou ze dat doen? Maar dan geeft hij toch toe. Want diep van binnen is Lei zo slecht nog niet. Wat zou het fijn zijn als hij niet meer zo lelijk hoeft te doen. Want het is eigenlijk helemaal niet leuk als alle mensen en dieren bang voor je zijn. Lei heeft zich daardoor al die tijd heel erg alleen gevoeld.
“Laat de reuzen van Limburg vrij!”, beveelt hij zijn wolven met trillende stem.
Eén voor één komen de grote reuzen stampvoetend het leeuwenhol ingelopen.
Sjtufke, Lucie en Frens dansen van blijdschap als ze beseffen dat het eindelijk is gelukt om de reuzen weer vrij te krijgen. Sjtufke kan niet wachten om al zijn avonturen te vertellen.
Maar dan beginnen de anders zo stille reuzen plotseling hard te lachen.
“Hebben jullie al die puzzelstukken gevonden?” buldert de stem van Valuas door de ruimte, terwijl hij verbaasd naar Sjtufke kijkt.
Sjtufke krijgt een kleur.
“Het was helemaal niet de bedoeling dat jullie op zoek zouden gaan naar al die schatten en puzzelstukken”, zegt Gigantius dan met een lage stem. “Het was de bedoeling dat Lei zelf op avontuur zou gaan!”
Lei kijkt verbaasd om zich heen.
“Je wilde zo graag koning van Limburg worden, maar je wist helemaal niets!”, lacht Lucius.
“Je wist helemaal niet waar de Maas ligt of wie er in deze mooie provincie wonen. Laat staan dat je wist wat voor moois er hier allemaal te zien en te doen is!”, buldert de reuzenstem.
“Daarom hebben we al die schatten en puzzelstukken verstopt,” grinnikt Valuas, “zodat je zelf op onderzoek uit zou gaan. Als je zelf al die schatten had gezocht dan zou je geleerd hebben dat Limburg dan wel één grote provincie is, maar altijd uit tientallen verschillende gebieden en mensen zal blijven bestaan. Zelfs de taal die de mensen spreken is nergens hetzelfde.”
Lei krijgt rode wangen van schaamte. Hij had geen idee. Hij had er nog nooit over nagedacht wie die mensen zijn en hoe ze zo zijn geworden. Wat leuk dat er zoveel verschillen zijn in Limburg en dat iedereen zichzelf mag zijn.
“Ondanks al die verschillen”, zegt Guntrud zacht, “hebben de Limburgers elkaar leren begrijpen en verstaan. En weet je, de meesten kunnen het zelfs waarderen dat ze zo van elkaar verschillen… Misschien lijken ze juist wel zoveel op elkaar, doordat ze zo verschillend zijn!”
Lei staart verlegen naar de grond. Hoe had hij ooit kunnen denken dat al die losse gebieden met hun eigen inwoners, hun cultuur en hun geschiedenis één en hetzelfde moesten worden. En waarom had hij gedacht dat het gebied groter en groter gemaakt moest worden. Het mooie Limburg is precies goed, zoals het is!
Lei had koning willen zijn over een plek waarvan hij eigenlijk helemaal niets wist, dat was niet zo slim van hem. Nu hij dit allemaal weet, wil hij helemaal geen koning van Limburg meer worden. Hij weet hoe lelijk hij kan doen en dat wenst hij al die vriendelijke Limburgers niet toe.
“Je bent geen slechte leeuw, Lei,” zegt Lucie zacht, “je hebt alleen soms een lelijke leeuwenstaart.”
Lucie zwaait driemaal met haar lindenhouten toverstafje en dan: ping, ping, ping!
Aan de punt van Lei zijn lelijke staart glinstert plotseling een klein, gouden belletje.
“Steeds wanneer je de neiging krijgt om je boze staart weer in de lucht te steken, dan klingelt het belletje”, legt Lucie uit. “Als je dan je ogen sluit en tot tien telt, dan zal je zien dat je lelijke staart vanzelf weer gaat liggen.”
Lei volgt het advies van Lucie op. Tot zijn verbazing blijken alle mensen en dieren hem plotseling heel aardig te vinden. Hij hoeft helemaal niet de baas te spelen over anderen om ergens bij te kunnen horen. Als hij zijn mooie pluizenstaart maar trots in de lucht steekt, dan is hij goed zoals hij is. En gaat het dan toch een keer mis? Dan klingelt het belletje aan zijn lelijke staart om hem te waarschuwen.
Lei zal de eerste koning zonder kroon worden, maar wél de beste koning van heel Limburg. Trots maken de Limburgers een mooie vlag voor hem. Iedere keer als er iets te vieren valt, hangen ze de vlag uit of zwaaien er vrolijk mee op en neer. Zo laten de Limburgers zien hoe trots ze zijn op elkaar, op hun provincie én op Lei de leeuw.
Voor de reuzen van Limburg laat Lei op een geheime plek een reusachtig groot reuzenpaleis bouwen. Kijk maar eens goed. Misschien zie jij hoog aan de hemel of diep in het water een van hun huisdraken. Dan weet je dat de reuzen van Limburg nooit ver weg zijn…